Hoop (pas morgen is het Kerstmis)


Hier zijn we dan aanbeland
in het putje van de winter.
De dagen zijn heel kort.

Kortere zijn er niet.

De lucht is grijs
en de bomen zien er
naakt uit.
Tenger
kwetsbaar
en onbetekenend.

Vooral dat;
onbetekenend.

Ze doen me
onwillekeurig
denken
aan onscherpe foto’s
van uitgemergelde joden
in Auschwitz.

Verslagen en vernederd.
Doelloos wachtend
op de bevrijding,
schijnbaar
zonder hoop
dat die ooit zal komen.

Maar toch levend
en behoedzaam ademend.
Het bloed
blijft stromen
door de aderen
en het hart
blijft pompen.
Stil en onzichtbaar
in het naakte lijf.
Alsof het er op vertrouwt
dat de lente zal komen,
maar het aan niemand
durft te tonen.

De lente komt altijd.
Dat heb jij mij ooit verteld
- niet lang nadat Nina was gestorven-
en daar klamp ik me
nu al een hele tijd
aan vast.

En dan zie ik 
twee meesjes spelen
op de takken 
van de kale oude appelboom.
Ik hoor ze tjirpen
en ik denk aan de lente.
De boom zal wellicht
binnen een paar maanden
weer witte bloempjes bloeien
en daarna vruchten dragen.
Appelen 
die te zuur zijn 
om zo te eten,
maar toch lekker 
voor appeltaart 
of compote.

Het is misschien
te vroeg
om daar nu 
aan te denken.
Pas morgen 
is het
Kerstmis.